Mart van der Krabben
Toen Mart van der Krabben (21) als 12-jarige zijn vader verloor, brak er een donkere periode aan. Er waren zelfs momenten waarop hij niet meer wilde leven, maar dankzij intensieve therapie geniet hij nu weer volop. “Ik weet zeker dat mijn vader trots op me is.”
“Tot mijn twaalfde was ik gewoon gelukkig. Op de basisschool was het wel doorbijten, want ik werd flink gepest. Mijn klasgenoten wachtten me regelmatig op na school en sloegen me dan in elkaar. Maar thuis was het fijn, ik keek er altijd naar uit om weer naar huis te gaan. We waren een hecht gezin met zijn zessen. Mijn vader was mijn beste vriend. Ik was zijn enige zoon, hij snapte mijn autisme. We deden alles samen, hij was ook mijn basketbalcoach.
Ik wist wel dat hij ziek was, hij had wekedelenkanker. Al zolang ik me kon herinneren, moest hij eens per jaar naar het ziekenhuis om de tumoren te laten verwijderen; na twee maanden revalideren ging het dan weer goed. Maar na 8 jaar kwam de kanker te dichtbij zijn organen. Toch hielden we er geen rekening mee dat hij van deze operatie dood zou kunnen gaan, we verwachtten een ingreep zoals alle andere. Maar er traden complicaties op, daaraan is hij overleden.
De eerste weken na zijn dood heb ik zoveel gehuild, ik had geen tranen meer over. In de laatste schoolweek voor de zomervakantie vertelde ik het in de klas, samen met mijn moeder. Ik stond daar maar gewoon; ik voelde niets meer, ik was helemaal leeg en kapot vanbinnen. Toch functioneerde ik het eerste jaar na zijn dood nog wel, ik probeerde mijn verdriet weg te stoppen en er niet meer aan te denken. Maar ik miste papa in alles. Ik bleef hopen dat hij op een dag gewoon weer binnen zou lopen. Tijdens basketbalwedstrijden werd ik boos als het niet lukte om voor hem te winnen. Mijn cijfers op de middelbare school werden slechter en nieuwe vrienden maken lukte ook niet echt. Ik voelde me eenzaam en dacht: ik kan ook niks, het is logisch dat ik werd gepest, papa zal wel teleurgesteld in me zijn.
Op mijn 14e kon ik al die nare gevoelens niet meer de baas en ging het ineens heel hard achteruit. Binnen een paar weken zat ik zo diep, dat ik niet meer wilde leven. Ik ging in therapie, maar na 2 jaar was het depressieve dal nog dieper en werd ik voor mijn eigen veiligheid opgenomen in een gesloten jeugdkliniek. Dat was het begin van een hele donkere tijd: tot mijn 20e verhuisde ik acht keer, van de ene gesloten afdeling naar de andere, van de ene woongroep naar de andere. Ze probeerden van alles om me te helpen: traumabehandeling, therapie met het gezin, psychomotore therapie, steeds zwaardere medicatie. Maar het hielp te weinig. Ik begon mezelf te snijden en deed meerdere serieuze suïcidepogingen, het had maar weinig gescheeld of ik was er niet meer geweest. Ik werd zelfs een keer aangehouden en weggevoerd door de politie, omdat ik een gevaar was voor mezelf. Dat is me altijd bijgebleven; het ging ontzettend slecht met mij.
Het kantelpunt kwam anderhalf jaar geleden, toen ik vier weken intensieve traumabehandeling kreeg om het verlies van mijn vader te verwerken. Tot dan dacht ik alleen maar aan de nare dingen: hoe hij erbij lag in het ziekenhuis, toen hij dood was. De behandelaren leerden me te kijken naar een foto van zijn overleden lichaam, zodat ik het beeld ging accepteren. Daarna keken we naar foto’s van mooie dingen, zoals vakanties en basketbalwedstrijden. Daardoor kwamen er een heleboel fijne herinneringen terug. Ook het pesten werd tijdens de behandeling besproken: ik heb mogen leren dat ik goed genoeg ben, dat ik het waard ben om van te houden. De bijeenkomst met de mensen die veel voor me betekenen – zoals mijn moeder, zussen en beste vriend – heeft me daarbij heel erg geholpen. Ik besef nu dat het heel zwaar voor hen moet zijn geweest om mij zo te zien lijden. Ik heb er spijt van dat ik ze die moeilijke periode met mij moesten meemaken en ben er dankbaar voor dat ze me niet lieten vallen. Door hen voel ik me geliefd. Dat had ik nodig.
Sinds die therapie is alles in mijn leven veranderd. Ik weet nu dat ik van mezelf mag houden en daar hoort bij dat je goed voor jezelf zorgt. Dus pakte ik mijn eetverslaving aan: ik was in halfjaar van 85 naar 117 kilo gegaan. Dat was nog niet zo simpel, want ik ben een enorme snoepkont en kom nog steeds in de verleiding als ik door de supermarkt loop. Maar door een dieet te volgen en hier te komen sporten, heb ik alweer 22 kilo verbrand. Het geeft me zelfvertrouwen, ik durf mezelf nu weer te laten zien. De wens om me goed te voelen, is honderd keer sterker dan mijn trek in iets lekkers. Het enige dat ik nog lastig vind, is sporten met korte mouwen. Ik verberg mijn littekens van de zelfbeschadiging liever, omdat ik bang ben dat mensen er een mening over hebben of zich anders gaan gedragen. Toch probeer ik wel steeds vaker in een T-shirt te komen, ik wil het eigenlijk gewoon durven. En als ik genoeg ben afgevallen, begin ik ook weer met basketbal.
Ook leerde ik mijn autisme te accepteren, ik zie het nu als iets dat bij mij hoort. Daardoor kan ik er beter mee omgaan, bijvoorbeeld door bepaalde prikkels te vermijden en na drukte mijn rust te pakken. Ik bouwde ook mijn medicatie af, nu slik ik alleen nog wat ik nodig heb om goed de dag door te komen. Ik snij mezelf niet meer en denk al helemaal niet meer aan suïcide. Sterker nog: ik geniet van elke dag dat ik leef. Ik woon weer op mezelf, met begeleiding op afstand. Laatst ben ik in mijn eentje naar Parijs geweest, heel wat voor iemand met autisme.
Natuurlijk is het rot dat er zoveel ellendige jaren voor nodig waren om te herstellen. Misschien was het niet zo ver gekomen als ik eerder had durven praten over mijn verdriet. Met opkroppen heb je alleen jezelf, maar dat wist ik toen nog niet. Mensen waarderen het juist als je jezelf laat zien. Tranen zijn geen teken van zwakte, maar van kracht. Als ik terug kijk, ben ik vooral blij met alle hulp die ik heb gekregen. Die gesloten opnames waren gewoon nodig, want ik kwam er zelf echt niet uit. Ik denk ook dat de positieve energie van mijn vader me er doorheen heeft gesleept. Vroeger durfde ik niet naar zijn graf omdat ik dacht dat hij teleurgesteld in me zou zijn. Nu weet ik dat hij altijd trots op me zou zijn, zo zijn vaders nou eenmaal. Als ik nu zijn graf bezoek, zeg ik: hé pap, het gaat goed met me. Ik mis hem nog steeds, maar ik kan gelukkig ook weer genieten van het leven.”