Het was de zomer van 1994, Betty Fleuren (65) zat lekker op de fiets met haar tweeling van twee. Het beloofde een heerlijke dag te worden, totdat er een auto passeerde en de caravan die erachter hing, losraakte. Daarna veranderde alles.
“Ik had echt een mooi leven. Gelukkig getrouwd, vijf kinderen, lekker actief in het dorp, een leuke baan in de thuiszorg. Die ochtend waren de drie oudsten naar de kindervakantieweek, van tevoren ging ik nog even met de jongste twee naar de speeltuin. Dan waren ze goed moe en zouden ze lekker slapen. Ik zie nog het gele lampje van de richtingaanwijzer van die caravan op me afkomen, ik kon geen kant meer op met mijn fiets. Wat er daarna gebeurde, weet ik niet meer. Toen ik een uur later bijkwam, zaten de meisjes naast me. ‘Ze moeten even plassen’, was het eerste dat ik zei. Ze hadden die dag voor het eerst geen luier aan, maar waren wonderlijk genoeg allebei nog droog. Na wat simpele onderzoekjes stuurde de huisarts ons naar huis. We hadden allemaal alleen wat schaafwonden, met wat rust zou het wel goedkomen.
Maar het kwam niet goed. Wekenlang kwam ik mijn bed niet uit. Ik kon geen geluid of licht meer verdragen en had altijd nek- en hoofdpijn. Het had een grote impact op ons gezin. Van de actieve, vrolijke echtgenote en moeder was helemaal niets meer over. Omdat je aan de buitenkant niets aan me zag, stuitte ik op veel onbegrip; ook van de thuiszorg. Ik weet nog goed hoe ik op een avond vlak voor kerst met de hond ging wandelen en in mijn eentje op een steen vreselijk heb zitten huilen. Op dat moment gebeurde er iets bijzonders; het was alsof iemand een warme deken om me heen sloeg. Ik voelde heel duidelijk: ik sta er niet alleen voor. Ik word gedragen. Er is hoop.
Een halfjaar na het ongeluk zei de bedrijfsarts: ‘Ik denk dat jij een whiplash hebt’. Daarna kreeg ik een hele berg aan onderzoeken over me heen. Uiteindelijk wilden ze dat ik me drie maanden liet opnemen in een prikkelarme omgeving, zonder contact met mijn gezin. Dat heb ik resoluut geweigerd – ik kon mijn moederschap toch niet bij de deur van me afschudden? ‘Geef me maar een nekkraag, ik los het zelf wel op’, zei ik.
Vanaf dat moment besloot ik alleen nog te luisteren naar mijn gevoel, dat zou me vast vertellen wat ik nodig had. Zo bouwde ik langzaam mijn belastbaarheid weer op. Een steentherapeut hielp me met edelstenen van mijn overgevoeligheid voor zonlicht af. En dankzij een goede fysiotherapeut verminderde mijn hoofdpijn, zodat ik na jaren weer kon wandelen. Ik ben altijd blijven zoeken naar perspectief, naar wat ik wél kon. Als ik het moeilijk had, dacht ik terug aan die warme deken en dan kreeg ik weer moed. Van hardlopen en fietsen kreeg ik hoofdpijn; ook aqua joggen werkte niet vanwege de harde muziek. Daarna wees een vriendin me op de Milon Cirkel. Ik vond er geen bal aan, nog steeds niet trouwens, maar dit kon ik wel! Nu ben ik al aan mijn 22e Milon-fase toe, daar ben ik trots op. Na afloop gun ik mezelf een saunaatje en een kopje koffie als beloning. Heerlijk.
Ik heb veel verloren door het ongeluk, maar er is nog genoeg moois over. Dat heb ik wel geleerd: je moet vieren wat je vieren kunt, want verdrietmomenten komen er toch wel. Ik focus me op het goede. Ik vond het heel erg dat mijn tweeling eerder naar de kinderopvang moest, omdat ik niet in staat was om alle dagen voor ze te zorgen. Maar geen van mijn kinderen is iets tekort gekomen. Ik moest mijn baan opgeven, maar ik vond genoeg andere leuke bezigheden. Met de reguliere thuiszorg werkte het niet altijd, maar de particuliere hulp die ik daarna vond, was fantastisch. Zij hielp zelfs bij de kinderfeestjes. Het maken van mooie herinneringen vind ik heel belangrijk. Als het een keer tegen zit, kan ik daarop teren. Maar ik houd ook steeds mijn ogen en oren open voor nieuwe mogelijkheden. Want die zijn er altijd.”