Home > Verhalen > De sportschool is de rode draad in mijn verwerkingsproces

De sportschool is de rode draad in mijn verwerkingsproces

Diny de Visser

Toen de man van Diny de Visser (76) uitgezaaide kanker bleek te hebben, was er voor haar geen twijfel mogelijk: ze zou tot het laatst zelf voor hem zorgen. Dat het een zwaar ziekbed van 15 maanden zou worden, wist ze toen nog niet. Maar de sportschool hield haar op de been: “Hier kon ik even mijn hoofd leegmaken.”

 

“Het begon in februari 2006. Wim moest een echo laten maken voor iets anders; tijdens het onderzoek ontdekte de radioloog dat hij een gigantische tumor had rondom zijn nier. Vol ongeloof reden we na het gesprek met de internist naar huis, hoe bestond het dat Wim nooit iets had gemerkt? Een maand later ging hij onder het mes. Ik vergeet nooit meer hoe hulpeloos hij erbij lag na de operatie, in dat ziekenhuisbed met al die toeters en bellen. Wim en ik waren ontzettend hecht en deelden alles met elkaar, het was verschrikkelijk om hem zo te zien. Gelukkig vertelden de artsen dat ze alles hadden kunnen weghalen. Wim hield nog wel een tijdje last met slikken, maar herstelde verder goed. Langzaam pakten we de draad weer op. Wim ging weer zwemmen en fietsen, we gingen weg met de caravan en maakten een prachtige reis door Canada.

Anderhalf jaar na de operatie ging hij ineens door zijn rug. Wat we al vreesden, was gebeurd: de kanker was toch uitgezaaid. Er was niets meer aan te doen. Dat ik zelf voor Wim zou blijven zorgen, stond voor mij vast: we waren er toch altijd voor elkaar geweest? Maar ik kon toen nog niet weten hoe zwaar het zou worden. Wim belandde al snel in een bed in de huiskamer en had veel pijn. Ik was constant voor hem in de weer; ook het huis en de tuin hield ik in mijn eentje bij. Ik wilde het niet anders, ik was blij dat we samen konden blijven. Ik was nog steeds het allerliefst bij hem, maar op het laatst draaide alles om zijn verzorging. Ik kwam nauwelijks het huis nog uit. Het was verschrikkelijk om hem te zien lijden, achteraf snap ik niet hoe ik het heb volgehouden.

De enige uitjes die ik had, waren twee uurtjes per week naar de sportschool. Zijn zwemmaatjes kwamen vaak bij Wim op bezoek; dan werd er enorm gelachen en kon ik met een gerust hart weg. Ik keek daar ontzettend naar uit, want dan kon ik even mijn hoofd leegmaken en met iets anders bezig zijn – even andere gezichten, andere praat. Na het sporten kon ik de wereld weer aan, het hield me overeind in die periode.

Wim overleed in februari 2009. Ook na zijn dood was de sportschool mijn reddingsboei. Ik ging 3, soms zelfs 4 keer per week. De mensen om me heen begrepen niet altijd waarom ik zo vaak ging sporten, maar het hielp mij om het verdriet en gemis even te parkeren en mijn accu weer op te laden. Ik had last van de herinneringen aan Wims ziekbed en aan de ellende die we samen hadden doorstaan. Mensen zeiden: je moet aan de mooie dingen denken, maar zo simpel was dat niet. Het was zo’n intense, belangrijke periode voor ons. Ik ben trots op hoe we die samen hebben doorstaan: ondanks alles hadden we het zo fijn samen. Maar dat maakt het ook precies zo pijnlijk. Er lopen zoveel rotzakken rond in de wereld, waarom leven die nog wel en Wim niet? In de sportschool vergat ik al die narigheid even. Sporten was de rode draad in mijn verwerkingsproces, maar uiteindelijk had ik meer nodig om er doorheen te komen. Ik zocht psychologische hulp en kreeg een emdr-behandeling om mijn traumatische ervaringen te verwerken. Dat heeft geholpen.

Door Wims dood ben ik er nog meer van doordrongen dat je het leven moet vieren, en van elke dag moet genieten. Daarom besloot ik ons huis, dat Wim zelf had gebouwd, te verkopen; het was veel te groot voor mij alleen. Ik kocht een fijn nieuwbouwappartement aan het Mercuriusplein in Berlicum. Gek genoeg was dat helemaal niet moeilijk; het was alsof Wim me hielp. Vanaf de dag dat ik tekende voor het appartement, begon ik op te ruimen. Alles dat we samen hadden verzameld, liet ik door mijn handen gaan. Elke rekening, elk stuk gereedschap, al zijn kleding. Het was goed voor mij om dat alleen te doen; anderen zeggen toch sneller: gooi maar weg. Beetje bij beetje heb ik zo afscheid genomen van ons leven samen.

Ik pakte ook nieuwe dingen op: ik ging bridgen, werd vrijwilliger in bejaardenhuis en ging naar de rouwverwerkingsgroep van de parochie. Daar leerde ik een nieuwe vriendin kennen; zij was haar man drie maanden na mij verloren, het klikt tussen ons van alle kanten. We zijn inmiddels 24 keer samen op vakantie geweest. Tijdens een van onze reizen zei een man tegen me dat Wim er ook bij was en dat hij blij was dat ik zo’n goede vriendin had gevonden. Hoe dat kan…? Ik heb geen idee.

Inmiddels durf ik wel te zeggen dat ik best weer gelukkig ben. Ik sport nog steeds en voel me fit. Ik eet gezond, maar geniet ook van een lekker wijntje op zijn tijd. Ik ben blij met mijn appartement en hou van de reuring op het plein, waar ik op uitkijk. De herinneringen aan Wims ziekbed zijn er nog steeds, maar ze verdwijnen steeds een stukje verder naar de achtergrond. Ik denk weer vaker aan de mooie dingen: hoe we samen aan een riviertje in Frankrijk zaten, of met een wijntje voor de caravan. Ik ben blij dat die herinneringen terugkomen, ook al mis ik Wim nog steeds. Dat het nog steeds pijn doet, komt omdat we zo close waren. Hij was de liefde van mijn leven.”